West-Friesland... het land waar wij wonen
|
|
Tussen water en wind
Veranderend land
In het gedenkboek dat mr. dr. J. Belonje schreef ter
gelegenheid van het 400-jarig bestaan van het Hoogheemraadschap
van de Uitwaterende Sluizen begon hij met de woorden: 'Er is geen
deel van ons vaderland aan te wijzen dat in de loop van de laatste
twintig jaar zo zeer aan gedaantewisseling onderhevig is geweest
als juist het Noorderkwartier van Holland'. Dat was in 1944.
Toen moesten en de ruilverkaveling en de overloop - het
instromen van grote bevolkingsgroepen van elders - nog beginnen...
Wie na de Tweede Wereldoorlog door West- Friesland rondreisde, zou
niet direct aanknopingspunten vinden in bovenstaande bewering van
de man die de geschiedenis van de streek kent als weinig anderen.
Er waren hier geen spectaculaire vulkaankraters met lavahellingen,
geen opstuivende zandvlakten, geen overwoekerende wouden; neen,
eerder een eenvoudig land waarvan de akkers in cultuur waren
gebracht, waarvan de waterstanden konden worden beheerst en
waarvan de huizen door een rustig slag mensen werden bewoond.
En toch die gedaantewisselingen waar Belonje over sprak? Waar en
hoe hadden die zich dan afgespeeld?
Het is merkwaardig dat de kennis over dat wisselend uiterlijk
plotseling sterk vergroot is door een nieuwe gedaantewisseling in
de vorm van de ruilverkavelingen die na 1950 voor het gehele
gebied op gang kwamen. Door de samenwerking van cultuurtechnici en
archeologen kwamen veel gegevens over het ontstaan van dit land
aan het licht. Belonje's uitspraak werd dubbel en dwars bevestigd.
De nieuwe veranderingen toonden het bestaan van talloze oudere
aan. Het boek ging open. Het boek over het steeds veranderd
West-Friesland, zijn bodemgebruik, zijn boerderijen, zijn mensen.
Tussen water en wind
Wat bezielt een mens toch...
Ja, wat bezielt een mens om naar deze streek te trekken. Een
streek die zo'n vierduizend jaar voor het begin van onze
jaartelling, door zijn aard en zijn klimaat niet tot de meest
aantrekkelijke behoorde. Er waren enkele strandwallen - een soort
lage duintjes - o.a. bij Zandwerven, terwijl verder oostwaarts
zich een gebied uitstrekte dat gelijkenis vertoonde met het
waddengebied dat wij nu nog kennen tussen Friesland en
Terschelling.
Ondanks zijn eenvoudige structuur geen rustig gebied, althans niet
door de eeuwen heen. De bodem en de zeespiegel waren - en zijn -
hier nooit lang in evenwicht.
Perioden met zware stormen werden afgewisseld met die van kalmer
aard. Merkwaardig is het om te constateren dat het hedendaagse
bodemkundig onderzoek zo ver gevorderd is dat de geleerden het
optreden van die stormvloeden in bepaalde tijden ook hebben kunnen
aantonen. Sterker nog: durven te voorspellen dat we weer zo'n
periode tegemoet gaan. De ramp-storm uit 1953 zou in die
voorspelling passen. Ten gevolge van de orkanen uit zeer vroege
tijden verdwenen de strandwallen geheel of gedeeltelijk en kon de
zee nieuwe lagen klei en zand afzetten op oude nog aanwezige
wallen.
Het opkomend en afgaand water van vloed en eb zocht zijn weg door
geultjes. Fijnere kleideeltjes zweefden in het water mee over het
wad en bezonken daar. Behalve door wadstroompjes werd de streek
doorsneden door de loop van rivieren die uit de hoger gelegen
gebieden van het huidige Gelderland en Utrecht kwamen. Omdat er
geen mensen of werktuigen waren om deze waterlopen te leiden
of te beteugelen, zochten ze hun eigen weg naar het laagste punt,
de door ons zo genoemde Noordzee. Volgens de Cock stroomde
omstreeks 1400 voor Christus de Overijsselse Vecht langs Medemblik
naar Hoogwoud om daar samen te gaan met de Gelderse IJssel die
zijn weg langs Hoorn had gekozen. Beide rivieren mondden ten
zuiden van Callantsoog uit in de Noordzee. Deze monding verzandde
in de loop der tijd als gevolg van het steeds in- en uitstromende
zeewater. Het achterliggende land werd drassig en onbegaanbaar,
terwijl het water van Vecht en IJssel een uitweg had gevonden via
het Vlie. Er ontstonden veenmoerassen achter de duinen. Menselijke
bewoning was toen nog slechts langs de kust mogelijk of langs de
oevers van de hierboven genoemde grote rivieren. Het land tussen
water en wind veranderde ondertussen; zowel door het water als
door de wind.
De Kromme Leek is een waterloop die, beginnend bij de
Baarsdorpermeer, evenwijdig aan de Zwaagdijk naar Medemblik
stroomt. Al meer dan duizend jaar doet dit stroompje dienst
voor de afwatering. Het kronkelige beloop
is bij de ruilverkaveling zoveel mogelijk behouden. |
De bodem in plakjes
Deze bewegingen en veranderingen van het water en het land
deden zich niet in de loop van een paar dagen voor, vele zelfs
niet eens binnen de tijd van een (mensen)generatie. Maar wie
thans, middels de moderne wetenschappelijke methoden, kennis neemt
van het schrift dat in de voortgang der eeuwen door de bodem zelf
is geschreven, raakt onder de indruk van de natuurlijke en
menselijke krachten die in dit ogenschijnlijk ongecompliceerde
landschap aan het werk zijn geweest.
In de moerassige gebieden die niet steeds werden overstroomd,
ontstond plantengroei met als gevolg vorming van een veenpakket
(afgestorven planten).
Zo omstreeks 2000 jaar voor Christus en later nog eens tussen 1650
en 1250 voor de jaartelling overspoelde de zee het gebied weer, de
veenlaag bedekkend met klei en zand. De Westfriese bodem kreeg
daarmee iets van een Italiaans ijsje: laagje op laagje van
verschillende kleur en samenstelling. Het verschil met de
gelijkwaardige ijsplakjes is echter dat de grondlaagjes grillig
gevormd zijn en op de ene plaats veel dieper liggen dan op de
andere.
Een op zich redelijk verklaarbaar maar desondanks zeer curieus
verschijnsel leverden de kreken op waardoor het water in- en
uitstroomde. Wie de bodem van West-Friesland onderzoekt, ziet dat
die kreken nu juist het hoogste deel vormen, exact volgens
hetzelfde grillige patroon als waarmee zo'n 3000 à 4000 jaar
geleden het water zich een weg zocht over de toen laagste punten.
In deze waterlopen bezonk zand als de stroomsnelheid verminderde.
De naast de kreken liggende slikhoudende grond begon in te klinken
- in te zakken. Echter niet de zandafzetting in de kreek zelf
waardoor die na verloop van tijd zelfs hoger kwam te liggen dan de
omgeving. Zo'n hooggelegen zandrug vinden we bij Abbekerk, via
Twisk en Opperdoes naar Medemblik. En ook van Hoogwoud naar
Opmeer, Wognum, Oosterblokker, Wijdenes en zo noordwaarts over
Hem, Grootebroek-Bovenkarspel richting Andijk.
Van de eerder genoemde strandwallen vinden we onder andere bij
Zandwerven nog een overblijfsel en wel op zodanige hoogte boven
het maaiveld, dat tot voor kort boeren die fijn zand nodig hadden
om daarmee hun koestallen in de zomer te bestrooien dit met hun
'driewielde' karren hier vandaan haalden. Het ligt voor de hand
dat juist deze hoge zandige plekken zich leenden voor bewoning. Of
de rest van dit land in dezelfde tijd ook bewoond is geweest?
Voorlopig is dat een open vraag, maar wie weet wat de
verschillende bodemplakjes nog meer voor gegevens zullen
opleveren. Zestig jaar geleden leerden de kinderen op school dat
West-Friesland voor de jaartelling niet bewoond was en zie nu eens
wat er inmiddels al bekend is!
Inleiding
<> Volgende pagina
Bovenstaande tekst is overgenomen uit:
"West-Friesland...
het land waar wij wonen"
Uitgave: Rabobanken West-Friesland, © oktober 1984
|